Herkomst van het ras de Nederlandse schapendoes

Over de oorspong van veel hondenrassen valt weinig met zekerheid te zeggen. De schapendoes maakt hierop geen uitzondering. Vast staat dat hij en op top Nederlands is.

De bekende, in 1960 overleden, keurmeester en publicist P.M.C. Toepoel kan worden beschouwd als de grondlegger van de tegenwoordige schapendoes. Vóór 1940 wisselden vooral Toepoel en Han Jungeling in Huize “Panta Rei”, de woning van Toepoel in Laren (N.H.), van gedachten over de Nederlandse rassen, die voor uitsterven dienden te worden nagestreefd.
Toen reeds werden door hen de belangrijkste kenmerken van deze rassen besproken en op schrift gesteld. Toepoel was vooral de man die in de tweede wereldoorlog de belangstelling voor de schapendoes heeft weten te wekken. Fokken was in die jaren uiteraard niet mogelijk, maar kort na de bevrijding stond een groep liefhebbers klaar om de opbouw van het ras ter hand te nemen.

Hiermee is de vraag naar het ontstaan van het type hond dat wij nu schapendoes noemen, nog niet beantwoord. Verschillende kynologen troffen hem op de weinige in ons land overgebleven heidevelden als hoeder van de schapen aan. Zo schrijft Toepoel in zijn hondenencyclopedie dat hij de schapendoes overal in het land bij de kudde had zien werken.

De ervaring van enkele fokkers ondersteunt zijn stelling dat een kleine ruig behaarde hond in ons land de scheper in zijn werk heeft bijgestaan. De heer A. Oosthoek, die in de vijftiger jaren onder kennelnaam Van ’t Schaddeveld schapendoezen heeft gefokt, schreef in De Hondenwereld van 16 februari 1957 een artikel getiteld: Kent U de Schapendoes? Daarin beschrijft hij hoe hij in 1920, zwervend over de Noord-Veluwe, een schaapherder aan het werk zag met twee honden.

Over één van die honden laat ik Oosthoek nu aan het woord. “De kleine, een donkergrijs hondje met licht gekleurde voorbenen en een bijna witte snuit, was echter aldoor één en al actie. Gewoonweg onvermoeibaar! De bewegingen van het dier trokken aldra mijn aandacht. Ik genoot van de prachtige gang, waarbij direct opviel dat hij bij het lopen eigenlijk geen overtollige bewegingen maakte; echt krachten sparen, zuinig zijn met zijn energie. Ook vielen de soepelheid en de grote wendbaarheid sterk op. Het eigenlijke werk, het drijven, deed hij met zijn schouders. Was een schaap wat al te wispelturig, dan stootte hij met zijn neus in de flank van het schaap en de zaak marcheerde dat het een lust was. “Dat is nou een schapendoes”, vertelde de herder me.“ En m’n grootvader, die ook een kudde had, had net zo’n hondje. Hij zag er net zo uit en werken dat ‘ie deed!” vervolgde de man. Zo, dacht ik bij mijzelf, als jouw grootvader net zo’n schapendoes had, dan kon dit hondje wel eens een kleine eeuw geleden geleefd hebben, want ik schatte m’n vriend de schaapherder toch gauw een jaar of zestig.

Een soortgelijke ervaring had de schapendoezenfokker Jan van den Berg. In de winter van 1965 wandelde hij met zijn vrouw en drie schapendoezen in de sneeuw in de verlaten dorpsstraat van Grolloo in Drenthe. Een eenzame wandelaar kwam hen tegemoet. Toen deze de honden in het oog kreeg bleef hij geïnteresseerd staan kijken en zei: “Dat ben olde grisen”. In het daarop volgende gesprek vertelde hij dat hij 83 jaar was en vroeger schaapherder was geweest. De man had altijd “grisen” bij de kudde gehad en dat waren “beste”, vond hij.

Wie een opvallende hond als de schapendoes bij zich heeft komt gemakkelijk in contact met mensen die belangstelling hebben voor honden. Zo hebben weer anderen nog in 1972 ervaren dat het ras in Drenthe vooral door hoogbejaarde mensen als de oude schepershond wordt herkend.
Dit ondervonden ook de heer en mevrouw Dijkwel, die zelf schapendoezen fokten toen zij de provincie Drenthe bezochten. In een koffiehuis in Oud Aalden bij Exloo reageerden twee oude boeren op het zien van hun schapendoezen met de opmerking, dat deze honden daar vroeger op de hei bij de kudde werkten. De zwarte kleur was hun niet bekend. De gebruikshonden van Ellertsveld en omstreken die zij hadden gekend, waren meestal meer grijs of grijs-blond van kleur.

Het verleden van de schapendoes als werkhond is wel eens in twijfel getrokken. De bekende kynoloog-schrijver C.A. Kruis toont zich in een artikel in De Hondenwereld van 1 september 1967 niet overtuigd door Toepoels argumenten, al erkent hij dat deze stevige bijval kreeg van andere vooraanstaande kynologen in ons land. Toepoel wees ondermeer op enkele schilderijen uit de 19e eeuw. Of hij daarbij ook het in deze uitgave uitgebeelde schilderij voor ogen had is allerminst zeker.

Schapendoes door C. Cunaeus 1825 -1895Kruis schrijft dat Toepoel de waarde van bewijs aan de hand van schilderijen zelf niet bijzonder hoog aansloeg, daar vele schilders de hond als aanvulling gebruikten, waartoe zij hem het meest in kleur, naar de eis van de hoofdfiguur, afbeeldden. In de derde druk van Toepoels Hondenencyclopedie wordt in dit verband opgemerkt, dat de schapendoes niet de helle kleuren had die de schilder lokten hem als vulling in landschap of kamer in te voegen, daar de herder alle jongen afmaakte die niet donker van kleur waren.

De in 1973 overleden keurmeester Han Jungeling huldigde een ander standpunt. Deze meende dat bijzondere waarde moet worden toegekend aan de weergave van schapendoezen op schilderijen van Conradijn Cunaeus (1825-1895). Hij achtte deze schilder als weinige in staat om dieren juist en natuurgetrouw af te beelden. Wanneer Cunaeus zijn eigen dieren (waaronder de schapendoezen die zowel éénkleurig als gevlekt waren) als stoffering van zijn landschappen of interieurs gebruikte, fantaseerde hij geen helle kleuren. Immers op schilderijen van Cunaeus ontmoet men telkens dezelfde honden, aldus Jungeling.Ik voeg hier aan toe dat van de hier geciteerde kynologen, alleen Jungeling uit hoofde van zijn beroep deskundig was op het gebied van ouden schilderijen.

De foto geeft één van Cunaeus werken weer.De hoge ooraanzet van de daarop voorkomende hond, de korte snuit, de kuif en de lichte bouw zijn typische kenmerken van de schapendoes. De beharing is minder overvloedig dan die van de hedendaagse schapendoezen, maar dat zegt op zich zelf niet veel.
Een hond die de hele dag in het veld verkeert, zal altijd wel wat haar verliezen, dat in hei of struiken blijft hangen. Een tentoonstellings-puli is ook rijker behaard dan één uit de puszta.

Wie betwijfelt of de schapendoes oorspronkelijk een gebruikshond was, bedenke dat het ras in ieder geval de karakteristieke kenmerken bezit van de schepershond en duidelijk overeenkomst vertoont met andere tot deze groep behorende rassen, zoals de Franse Briard, de Old English Sheepdog, de Schotse Bearded Collie, de Duitse Schafpudel en de Poolse Owczarek Nizinny. Deze groep onderscheidt zich van het wolfachtige type schepershond door o.a. een hangend oor en een lange warrelige beharing.

Bron: Kent u de schapendoes, uitgegeven april 1974

Adres

Peter en Margriet Rietema
Hogelaan 8
9678 RB Westerlee
0597-420390
m.rietema@home.nl